Lexicon

Bâton, bariton en barres. Wil je meepraten met de opera- en balletkenners? Met deze woordenlijst kom je al een heel eind.

do 24 aug 2023

Lexicon


Alt, een vrouw met een lage zangstem.
Akte, zie bedrijf
Aria, een lied voor één stem dat een personage toelaat zijn diepste gedachten en gevoelens te uiten. Aria’s stuwen de actie niet voort, maar zijn momenten van reflectie.
Au milieu, het tweede onderdeel van de balletles, waarbij gaan dansers los van de barre staan.

Ballet, 1) een theatervorm waarbij dans het voornaamste medium is; 2) een academische stijl en techniek van dansen; 3) een groep van dansers.
Bariton, een gewone mannenstem.
Barre, 1) een aan de muur bevestigde houten leuning die wordt gebruikt tijdens opwarmingen voorafgaande aan balletoefeningen; 2) het eerste deel van de balletles waar de barre gebruikt wordt.
Bas, een lage mannenstem.
Basso Profundo, superlage mannenstem.
Bâton, dirigeerstokje waarmee de dirigent aangeeft hoe het orkest de muziek moet spelen (ritme, volume, intensiteit, ...)
Bedrijven, een operastuk wordt meestal ingedeeld in delen, zo'n deel is een bedrijf.
Belcanto, letterlijk ‘mooi gezongen’. De Italiaanse stijl van zingen en van ‘zangcompositie’ waarin de schoonheid van de stemklank en gaafheid der techniek voor de expressie en declamatie van het woord komen.
Bezetting, of cast. De verschillende rollen die verdeeld zijn onder de zangers of dansers. Wie zingt of danst welke rol?
Bühne / Orkest (BO), scenische repetitie op het toneel met orkest.

Choreografie, de kunst van het opstellen, verbinden en vastleggen van dansbewegingen - vaak op muziek en voor dansvoorstellingen..
Coloratuur, superhoge vrouwenstem
Componist, de schrijver van de muziek.
Contralto, superlage vrouwenstem.
Contratenor, superhoge mannenstem.
Côté jardin, de linkerkant van de scène gezien vanuit het publiek (stage left).
Côté cour, de rechterkant van de scène gezien vanuit het publiek (stage right).

Decor, de achtergrond van het toneel en alles wat op het toneel staat als omgeving voor de acteurs en zangers
Decorontwerper, diegene die het decor ontwerpt en de maquette maakt.
Dirigent, de orkestleider, hij geeft aan hoe het muziekstuk gespeeld moet worden.
Divertissement: onderdeel van een balletvoorstelling, een suite van dansen die los van het plot staan. Aan het eind van de 19e eeuw kent deze traditie zijn hoogtepunt, er worden vooral karakterdansen opgevoerd om de couleur local te benadrukken. Een voorbeeld hiervan is de trouwscène bij Tsjaikovski’s Doornroosje in het derde bedrijf waarbij allerlei sprookjesfiguren komen dansen. Na hervormingen van de Ballets Russes verdwijnt dit gebruik.
Duet, een lied of choreografie dat met twee wordt gezongen of gedanst.

Ensemble, een stuk gezongen door meer dan één lid van de cast. Meestal gebruikt om te verwijzen naar gedeelte van een opera waarin een aantal personages zijn diverse emoties gelijktijdig uitdrukt.

Figurant, een acteur die niets zegt of zingt tijdens de opera maar wel op scène aanwezig is.

Generale repetitie, een repetitie die dezelfde kenmerken en eigenschappen heeft als de voorstelling zelf. Meestal is dit ook de allerlaatste repetitie voor de première.

Italienne, een muzikale repetitie met koor en/of orkest.

Koor, groep zangers en zangeressen.
Koorensemble, een muzikale koorrepetitie, met pianobegeleiding, geleid door een koorleider.

Les dansers, de dagelijkse training van de balletdansers.
Les koor, een muzikale repetitie, met pianobegeleiding, geleid door een repetitor, specifiek voor één stemgroep of voor heren of dames apart.
Libretto, al de woorden van een opera. De term wordt sinds de 18de eeuw gebruikt voor het “boekje” met tekst die het publiek kan volgen. Bij Opera Ballet Vlaanderen staat het libretto soms ook in de originele taal én in de Nederlandse vertaling in het programmaboekje.
Librettist, de schrijver van de tekst van de opera.

Maquette, een voorbeeld hoe het decor er uit zal zien, in het klein gemaakt door de decorontwerper.
Mezzosopraan, een gewone vrouwenstem, lager dan een sopraan maar hoger dan een alt.
Muzikaal ensemble, een muzikale repetitie van solisten met pianobegeleiding onder leiding van een dirigent.

Orkest, groep muzikanten.
Orkestbak, de ruimte onder het podium waar het orkest speelt.
Orkestlezing, een muzikale repetitie van het orkest onder leiding van een dirigent.
Ouverture, een stukje muziek dat dienst doet als inleiding tot een opera. Die introductie brengt de stemming erin. Meestal worden stukjes gebruikt van de hoogtepunten die het publiek later in de voorstelling zal horen.

Partiële repetitie orkest, een groepsrepetitie met een instrumentengroep uit het orkest, niet noodzakelijk geleid door de dirigent.
Partituur, een boek met noten waarin een muzikant kan lezen wat en wanneer hij moet spelen.
Pirouette, een beweging uit het ballet waarbij de danser ronddraait op één been.
Pointe(shoe), in tegenstelling tot de zachte balletschoenen (flats), oefenen ballerina’s vanaf de leeftijd van 12 of 13 met pointes, een balletschoen met verharde tip waarmee de dansers letterlijk op de tenen kunnen dansen en staan. Om op pointes te dansen moet je goed getrainde spieren ontwikkelen.
Première, eerste voorstelling voor publiek.

Recitatief, “melodisch spreken” dat licht wordt begeleid door het orkest (vaak slechts een klavecimbel of iets dergelijk). In een recitatief wordt vaak de handeling tussen de aria’s uitgelegd.
Regie, de aanwijzingen over hoe de mensen op scène zich moeten bewegen. De regie plaatst opera’s in een nieuwe context.
Regierepetitie (RP), een repetitie onder leiding van een regisseur of choreograaf met pianobegeleiding of tape in een studio of repetitiezaal.
Regisseur, de persoon die de acteurs begeleidt tijdens het instuderen van het toneelstuk.
Rekwisieten, alle losse voorwerpen die gebruikt worden op het toneel.

Scène 1) de plaats waarop de acteurs spelen (het podium, de bühne); 2) Een deeltje van een bedrijf/ akte.
Sopraan, hoogste vrouwenstem.
Souplesse, een onderdeel in de balletles of repetitie waarin dansers aan hun lenigheid werken. Dit woord is ontleend aan het Frans aangezien de grootste ontwikkelingen van de balletterminologie dateren uit het 17de eeuwse Frankrijk.
Synopsis, korte inhoud van de opera.

Tenor, een hoge mannenstem.
Tessituur, dit verwijst naar de ‘omvang’ van een zangrol in een bepaalde opera. Als van de tessituur wordt gezegd dat ze hoog is, betekent dat niet dat elke afzonderlijke noot hoog is, maar dat de rol over het algemeen in het bovenste register van de stem ligt.
Toneelrepetitie (TP), een regie- / choreografierepetitie op een toneel met pianobegeleiding of tape.

Voorgenerale piano (VGP), een scenische repetitie in kostuum met pianobegeleiding waarin gestreefd wordt het werk volledig door te lopen, al dan niet gevolgd door correcties en het instuderen van het groeten.
Voorgenerale orkest (VGO), een scenische repetitie in kostuum met orkestbegeleiding waarin gestreefd wordt het werk volledig door te lopen, al dan niet gevolgd door correcties en het instuderen van het groeten.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Volg ons