Wiegelied van de dood

‘Een Requiem zo zacht als mezelf’

door Piet De Volder, vr 14 jul 2023

Arnold bocklin tombstone 1880 v0 qulaxa3t7cr81

‘Een Requiem zo zacht als mezelf’, zo typeerde Gabriel Fauré zijn Messe de Requiem (1887-’90), opus 48. Het is zowel een van de populairste Requiems uit het repertoire als het meest gekoesterde werk van de Franse componist. Fauré krijgt het gezelschap van Debussy en Mozart, in dit openingsconcert in grote stijl met vocale solisten, Kinderkoor, Koor en het Symfonisch Orkest van OBV onder leiding van muziekdirecteur Alejo Pérez.

De populariteit van Faurés Requiem heeft veel te maken met het door en door menselijke en troostende karakter ervan. Het is religieuze muziek op mensenmaat. Fauré beschouwde de dood als ‘een gelukkiger bevrijding, een hunkering naar geluk in het hiernamaals, eerder dan een pijnlijke overgang’. Het zijn woorden uit een interview uit 1902 waarin de componist ook de omschrijving ‘wiegelied van de dood’ aanhaalde, die hij in zijn omgeving had opgevangen – een typering waarin hij zich helemaal kon vinden. Faurés Requiem omringt het heengaan niet met pathos maar voert ons binnen in een wereld van rust, licht en vrede. Opvallend daarbij is de afwezigheid van een Dies Irae, de dramatische evocatie van het Laatste Oordeel, die bij vele componisten uit de 19e eeuw aanleiding was voor grandioze, theatrale effecten maar die ook in het geheugen van menig muziekliefhebber gegrift staat in de gespierde versie van Mozarts Requiem. Alleen in het aangrijpende deel Libera me, met zijn prachtige bariton solo, herinnert Fauré ons kort aan de Dag des Oordeels. Een ingetogen werk kortom dat radicaal verschilt van de groots opgezette Requiems met opera-allures van voorgangers zoals Cherubini, Berlioz en Verdi.

Gevraagd naar de aanleiding om een Requiem te componeren antwoordde de componist laconiek in een brief aan Maurice Emmanuel (omstreeks 1910): ‘zomaar... voor het plezier als ik dat mag zeggen!’. Ook al ontstond het werk in de jaren waarin zijn ouders waren overleden, hij benadrukte dat zijn Requiem niet verbonden was met eigen rouw of verwerking van persoonlijk verdriet. In zijn typische, nuchtere stijl vertrouwde hij de journalist uit het vermelde interview toe dat hij er ‘genoeg van had jarenlang begrafenissen te begeleiden als organist’ en ‘dat hij eens iets anders wilde’. Met zijn bevallige melodische lijnen, uiterste naturel in de expressie en een vaak feërieke, etherische klankwereld – denken we aan de hemelse kinderstemmen in het In Paradisum – blijft Faurés Requiem vele harten veroveren.

HEMEL EN AARDE

Ingetogenheid en sereniteit kenmerken ook de andere werken op het programma. Van Mozarts Maurerische Trauermusik, te vertalen als ‘Vrijmetselaarstreurmuziek’, weten we dat het net zoals Faurés Requiem weerklonk op een rouwdienst ter nagedachtenis van twee specifieke personen: de logebroeders hertog Georg-August von Mecklenburg en graaf Franz Esterházy von Galántha. Beide leden van de Weense aristocratie waren overleden in november 1785. Ook al betreft het muziek voor een niet-religieuze context, Mozart verwees in dit instrumentale werk, met zijn uitgebreide blazersbezetting, naar het Miserere uit de Requiemmis en naar de Lamentaties voor de Goede Week, door de ‘tonus peregrinus’ of ‘wandelende toon’ aan te wenden, een soort melodische formule die in het gregoriaans voorkomt. Kortom, vrijmetselaarsmuziek met nauwelijks verhulde toespelingen naar de liturgie. Dit kleinood vond uiteindelijk een concertpubliek.

Ook Debussy’s cantate La Damoiselle élue brengt religieuze inspiratie weer binnen via een achterpoortje, ondanks het wereldse karakter van de poëzie die eraan ten grondslag ligt. Debussy baseerde zich op een fragment uit het lange gedicht The Blessed Damozel van de Britse auteur en schilder Dante Gabriel Rossetti. Daarin smacht een vrouw, die na haar dood naar de hemel is opgestegen, naar een hereniging met haar geliefde, die nog op aarde vertoeft. Eens ook hij ten hemel is opgestegen, wil ze Maria en Christus vragen hen terug samen te brengen. Maar de ‘uitverkoren vrouw’ blijft wachten, overmand door verdriet. In dit vroege werk voor sopraan, mezzosopraan, dameskoor en orkest, van de hand van een 22-jarige Debussy, horen we al partituren als La Mer en de opera Pelléas et Mélisande aangekondigd. Het is muziek vol atmosfeer en pasteltinten die de gedroomde match is voor de dromerige, quasi-sacrale toon van het oorspronkelijke gedicht, dat Rossetti nadien nog inspireerde voor een schilderij dat overduidelijk het model van de renaissancekunst voor ogen had.


Een uitgebreider versie van dit stuk verscheen eerder in het OBV-magazine

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Volg ons